- Home
- Edward Multon
De onzichtbare wreker
De onzichtbare wreker Read online
Edward Multon
De onzichtbare wreker
1
Het raadsel
Het drukke verkeer door Pinestreet was weer eens vastgelopen! Een grote truck stond half in de bocht met een gebroken vooras en een nijdige chauffeur verklaarde luidkeels aan een agent van de motorbrigade, dat hij die as niet gemaakt had en dus niet verantwoordelijk gesteld kon worden voor de minderwaardige producten van de heren auto-mobielfabrikanten.
De truck was zes maanden oud en op geen enkele manier overbelast geweest!
New York bij avond is op dat punt een heksenketel van lawaai en de voor gevoelige heden zenuwachtige sfeer wordt versterkt door flitsende lichtreclames, alsof er nog niet genoeg wordt gerookt en gedronken! Die en die sigaret is de allerbeste voor uw gezondheid en deze whiskey is door Bacchus zélf voor de fijnproevers gestookt!
De reclame-experts in New York en trouwens overal in de United States, kunnen gezellig overdrijven en wanneer men gevoel voor humor heeft, kan men het waarderen, dat speciale tandpasta’s en zepen de voortreffelijke eigenschap bezitten het arme, vergeten meisje aan de ideale echtgenoot of een goed gesalarieerd job te helpen! En de toekomstige bazen zijn allemaal knappe kerels, die met hun vrouwelijke bediende willen trouwen! Zonder schone luchtkastelen is de werkelijkheid voor vele mensen ondragelijk en de Amerikaanse reclame-expert consolideert die luchtkastelen! Tot de een of andere gebeurtenis alle gezellige onzin met één slag wegvaagt en de werkelijkheid, meedogenlozer en feller dan ooit te voren, inslaat als een granaat!
Zoiets gebeurde op die warme augustusavond van het jaar 1954, toen de truck van Peter „Sjimmie” met een gebroken vooras op de hoek van Pinestreet en Williamstreet de doorgang versperde.
Langs de steile gevel van de 66 verdiepingen hoge Sixty Wall Tower, flitste iets omlaag!
Het donkere Iets duikelde in razende vaart langs reeksen verlichte vensters en direct daarna kwam het met een verpletterende slag op het trottoir terecht!
In de gespannen stilte, volgend op de klap, die honderden meters ver hoorbaar was, bleef magere Peter Sjimmie, in zijn ruzie met de motoragent en zijn collega’s met opgeheven arm staan. Dan barstte de orkaan los! Vrouwen gilden en renden struikelend weg van de vormloze massa op het trottoir. Mannen sprongen vloekend achteruit, alsof zij opnieuw de kans liepen gedood te worden door zo’n van grote hoogte vallend lichaam!
Doch de Dood had zijn kansen zorgvuldig berekend! Het lichaam van Danny Griffin was neergekomen op de plaats, waar zojuist twee mannen met elkaar hadden staan praten, een ledige plek van twee bij drie meter, een wonder in deze drukke buurt. Doch vele voorbijgangers waren met bloed bespat en dat verhoogde de paniek.
Sjimmie, die bezig was geweest om de wet duidelijk te maken, dat zijn baas een uitzuiger was en dat een chauffeur voor twee en veertig dollars in de week ’s nachts niet nog eens extra onder zijn car kan gaan liggen om net als een spoorman de wielen en assen met een hamer te bekloppen, stond plotseling als een eenzame onbegrepene naast zijn scheefgezakte wagen, omdat niemand meer enige notitie van hem nam. Zelfs de kraanwagen, welke in aantocht was, kon niet verder komen dan Williamstreet. De bestuurder van de kraanwagen haastte zich naar de kant van de weg, gehoorzamend aan het naderende geloei van sirenen. Enkele politie-auto’s naderden in snelle vaart en liepen vast op de kluwen bij Pinestreet.
Voor het tankstation van Sanserson en Brewster liet een jonge monteur de greep van de bandenpomp los en luisterde naar het lawaai in de verte.
„Vier en twintig pond?” vroeg hij afwezig aan een van de twee mannen, die naast de auto naar de jagende lichten aan het einde van de weg staarden.
De aangesprokene wendde zich snel om. Hij was een stevig gebouwde man van circa dertig jaar met een donker, grimmig gezicht.
„Ja, verrek!” zei hij snauwend, „dat wéét je toch? Schiet een beetje op!” Hij gaf de andere man een hand en liep snel naar zijn wagen.
„So long, Jack!”
„So long, Fred!”
Het sissen van opeens ontsnappende lucht scheen het hese gefluit van een onzichtbaar duiveltje, dat de zware Packard aan zijn plaats wilde kluisteren.
Met het ene been reeds in zijn wagen bleef de automobilist staan.
„Wat is dat nou weer, verdomme?”
„Het ventiel blijft hangen, mister,” zei de jongen van het tankstation zenuwachtig. „Ik zal even een ander halen.”
„Vlug dan, kwezel! Kan je dit niet meer aandraaien?
„Nee, mister.”
De jongen snelde weg. Het gehuil van sirenen in de verte nam toe. Het kwam dichter bij en een politie-patrouillewagen stoof langs het tankstation. De banden gierden over het asfalt.
Tjoek-tjoek-tjoek-tjoek-tjoek-tjoek-tjoek!
De luchtpomp in het loodsje achter het benzinestation eiste zijn aandeel op in het toenemende lawaai en begon de lege ketel weer vol te blazen.
Een tweede politie-auto joeg voorbij en er achter naderde een ambulance.
De donkere man naast de Packard mompelde een verwensing.
„Hé!” brulde hij naar het gebogen blonde hoofd van de jongen in het glazen gebouwtje. „Heb je dat ventiel nóg niet?”
„Yes, sir. Ik heb er eentje.”
„Opschieten dan!”
Op een drafje kwam de jongen naderbij.
Met lichtelijk trillende vingers, omdat de ander zo scherp toekeek, wurmde hij het oude ventiel uit de band en draaide er een nieuw in.
„Als ik nou maar spanning genoeg heb,” mompelde hij, „de ketel was leeg.”
„Jullie zijn achterlijk!” snauwde de donkere man.
„Dat moet veranderen, anders zie je me hier niet meer. Ik kan mijn tijd beter gebruiken!”
Inderdaad kon Fred Wilson zijn tijd beter gebruiken. Een uur geleden was zijn vriend Danny Griffin naar het kantoor van Morrison gegaan. De ouwe dief zou moeten betalen! Het was echter niet te hopen, dat al die herrie om Danny was!
Hij was anders een flinke vent, die best uit de voeten kon. Maar je kon nooit weten!
Toen zijn band weer vol was joeg de man in zijn Packard weg. Voor Williamstreet schoof hij zijn wagen op een parkeerplaats en liep haastig naar Pinestreet.
Een kraanwagen was bezig een truck weg te slepen en drie agenten probeerden de achter de truck gestrande personenwagens te behandelen als sardines in een blikje, zodat het gevaarte kon draaien.
Het verbaasde Fred Wilson, dat niemand aandacht voor het schouwspel van mopperende agenten en dito automobilisten had. Een eind verder stonden vier politiewagens en een ambulance, die over het trottoir gereden was.
De straat voor Sixty Wall Tower zag zwart van de mensen, doch vlak voor het gebouw en op het trottoir was een ledige, halve cirkel, waarin mannen stonden naast iets, dat met een deken bedekt op de straat lag.
Het gelukte de donkere man wat dichterbij te komen. In het licht van lantaarns en de schijnwerpers van auto’s, zag hij overal donkere vlekken op de tegels.
„Wat is er gebeurd?” vroeg hij aan een bleke jongeman naast hem.
„Ik geloof, dat er iemand naar beneden gesprongen is!” was het huiverend gegeven antwoord, „van de bovenste verdieping! Hij moet zowat uit elkaar geploft zijn, tot ie neerkwam. Het bloed spatte overal heen!”
„Heb je het gezien?”
„Nee, gelukkig niet. Doch ze zeggen het.”
Fred Wilson staarde voor zich uit. Er was een geheimzinnige stem in zijn binnenste, die hem vertelde, dat het fout was gegaan. Dat ding op het trottoir moest iets te maken hebben met Danny Griffin!
Danny was naar de bovenste etage gegaan, met een revolver en een koffertje. Ouwe Joe Morrison is een zacht gekookt eitje, had ie verklaard. Ik pluk ’m kaal, voor z’n magere dochter weet wat er eigenlijk gaande is. En ik ga alléén begrepen? Anders komt er geen donder van terecht!
Met gefronste wenkbrauwen luisterde
Wilson naar de stemmen van de omstanders.
Eensklaps kwam er beweging in de menigte! Een meisje in een witte japon kwam uit de ingang van het hoge gebouw snellen. Haar hysterisch gegil deed een rilling door de menigte gaan en prompt vielen enige vrouwen flauw. De aanvankelijk door de politie bedwongen paniek dreigde weer los te barsten.
„Haal die wagens er door!” brulde een zwaargebouwde politie-sergeant. „Staat niet zo te kafferen, jullie! Achteruit die wagen en jij óók mister!”
De woorden waren gericht tot een elegant gekleed man in een parelgrijze Cadillac.
„Ik kan er niet door, agent,” zei de gentleman spottend, „mijn auto is geen kangoeroe!”
„Dan kan je niet rijden, mister!” was het ironische antwoord. „Een meter achteruit en dwars uit de flank, begrepen? Als u er door bent kunnen we deze straat tenminste ontruimen. Het wordt anders een slagveld met al die jankende vrouwen en vloekende kerels. Een meter achteruit dus.”
„Ik kan niet verder achteruit!”
„Dat kunt u wel!”
„Onmogelijk!”
„Stap dan uit, dan zal ik het doen. En geef me uw rijbewijs even. Wanneer u geen kans ziet een meter achteruit te gaan en dwars weg te steken, moet u opnieuw gaan leren rijden! Achteruit!”
Mopperend gehoorzaamde de gentleman. Hij stootte met zijn bumper tegen een achter hem staande Ford, wat een dreigend claxongeloei van de getroffene tot gevolg had.
„Een beetje ongemak moeten jullie er voor over hebben om thuis te komen,” bromde de sergeant „En schei uit met dat toetergejank, mister. We zien je heus wel staan!”
Het gelukte de politie tenslotte om vrij baan te maken en toen was het ook gedaan met de opeenhoping van nieuwsgierigen.
Acht á negen man begonnen het publiek op te drijven. Ze dreven een wig in de menigte en dirigeerden het ene deel naar Williamstreet, het overschot naar Wallstreet.
Ook Wilson werd met de stroom meegevoerd. Het gegil van het meisje in het wit was verstomd. Men had haar vermoedelijk weer naar binnen geloodst. Wanneer Fred Wilson een blik in het gebouw had kunnen werpen, zou hij gezien hebben, hoe twee detectives de magere dochter van ouwe Joe Morrison vasthielden.
„Ga naar boven, zus,” zei corporal Strang grimmig.
„Er is niet de minste aanleiding om zo’n keel op te zetten. Je vader mankeert niets en de dief ligt zo plat als een pannenkoek op straat. Waartoe dan dat geschreeuw?”
„Een geest!” stamelde het meisje.
„A ghost! Ik heb het gezien, op de corridor! Ik blijf hier niet!”
„De geest van de dooie dief,” zei corporal Strang hoofdschuddend. „Zó gauw gaat het niet, miss Morrison .De geest van de dief zal wel op reis naar de hel zijn, waar ie thuishoort.”
„Het was een geest!” hield het meisje vol. Ze kon ongeveer vier en twintig zijn en had een mager gezichtje vol zomersproeten en het bekende peenhaar. Een pin-up girl was Ethel Morrison beslist niet. Maar ze had volgens allen, die haar kenden een lief karakter. Ze was de jongste bediende, de eerste bediende, de boekhoudster en secretaresse van Joe Morrison. Ze was alles tegelijk en hielp haar vader, die handelde in gouden en zilveren antiek, nog méér geld vergaren. Ze hadden het goedkoopste kantoor op de hoogste etage, volgens Morrison met het oog op zijn bronchitis, waarvan hij boven minder last had dan beneden.
„We zullen de corridors nogmaals controleren,” zei corporal Strang. „Tot nader order mag niemand in of uit het gebouw. Heeft iemand inspecteur Ray gezien?”
„Hij stond zojuist bij de lift,” zei een dikke agent met een van warmte rood opgeblazen gezicht. „Ik denk, dat ie naar boven is!”
„Breng haar in de kantine,” zei de corporal. „Ze mag in geen geval het gebouw uit!”
Hij snelde naar een tweede lift en drukte op de knop. Boven hem klonk geschreeuw.
„Defect!” riep iemand, „ze stoppen allemaal!”
„Stik!” zei corporal Strang. Hij zei het tegen niemand in het bijzonder. „Straks zitten ze allemaal opgesloten, onze baas incluis! Dat wordt lopen!”
Inspecteur Ray zat evenwel niet in de lift. Jim Ray, Jerry! zoals hij doorgaans genoemd werd, had de bovenste etage al bereikt, toen het licht in de liftkooi uitging en het toestel stopte. Zodoende kon hij nog juist in de gang komen. Doch enkele andere liften zweefden tussen hemel en aarde, of beter gezegd tussen de etages van Sixty Wall Tower en de passagiers van deze liften maakten een heidens kabaal, wat er niet bepaald toe bij droeg de beklemmende sfeer in het grote gebouw te verminderen. Oude Joe Morrison zat in zijn kamer, bewusteloos, doch hij scheen niet gewond, zoals inspecteur Jerry constateerde. Toen de jonge inspecteur hem zachtjes heen en weer schudde, kwam hij langzaam bij en keek de indringer met verglaasde ogen aan.
Door het gebroken raam tegenover hem kwamen geruchten van de straat, diep beneden.
Er waren reeds drie mannen in de kamer, een brigadier in uniform en twee detectives van een wijkbureau uit de buurt. Ze herkenden hun superieur van Homicide Squad en groetten eerbiedig.
„Datzelfde hebben we al twee keer gedaan,” zei de brigadier, doelend op het schudden van inspecteur Jerry. „Dan komt ie even bij, kijkt lodderig om zich heen en dut weer in. Kijk maar! Daar gaat ie weer!”
Inderdaad zakte Ouwe Joe Morrison opnieuw onderuit en ditmaal begon hij onwelluidend te snurken.
„De liften staan stil,” merkte inspecteur Jerry op, „laat iemand van jullie proberen de elektricien te vinden. De man móét ergens in het gebouw zijn!”
2
De klap op de vuurpijl
Nog een paar kopstukken van Homicide Squad kwamen in de loop van de avond naar Sixty Wall Tower en vergaderden in het kantoor van ouwe Joe Morrison, die inmiddels naar een ziekenhuis was gebracht, omdat hij een soort slaapziekte scheen te hebben. Zijn dochter was hem een uur later gevolgd, nadat ze tegenover de politie een vrij onsamenhangend relaas had gegeven over een spook, dat een gelig licht verspreidde en het kantoor van haar vader was binnengekomen, juist op het moment dat de man, die naar beneden was gestort, een revolver op hen had gericht en op snauwende toon de sleutels van de brandkast had geëist.
Het spook was plotseling achter de rover opgedoken en had hem slechts licht aangeraakt! Gillend van pijn had de rover zijn wapen laten vallen.
Verder wist Ethel Morrison niets, omdat ze van louter ontzetting het bewustzijn had verloren. Ze kon geen inlichtingen geven over de gebroken ruit en of de indringer naar beneden was gegooid of gesprongen. Ze moest echter spoedig weer bijgekomen zijn, want toen ze de ogen opende, (althans volgens haar eigen verklaring!) hoorde ze beneden de mensen gillen. Het geluid kwam tot haar grote schrik door een geheel vernield raam. Haar vader zat bewegingloos in zijn stoel en daarop was ze het kantoor uitgerend. Ze wilde naar de eerste lift hollen, doch eensklaps zag ze iets geheimzinnigs voor zich uitzweven! Tot haar ontzetting herkende ze het ding, dat de indringer had aangevallen, een soort afgrijselijke pop, zoals ze weleens had gezien bij optochten en op de films over Afrika.
In haar angst was ze alle liften vergeten en de trappen afgesneld. In de kantine van het gebouw, waarheen men haar had gebracht, was ze opeens beginnen te geeuwen en midden onder het verhoor in slaap gevallen.
Ze lag nu in hetzelfde ziekenhuis als haar vader en de doktoren braken zich het hoofd over twee overigens gezonde mensen, die wel wakker gemaakt konden worden, doch het niet bleven. Vader en dochter Morrison reageerden volkomen normaal op alle opwekkende middelen, die men de revue liet passeren, doch gingen daarna weer prompt „onder zeil”! Zelfs professor Cubban moest erkennen, dat hij zoiets zots nimmer had meegemaakt!
Op de bovenste etage van Sixty Wall Tower werd de zaak voor de aldaar verzamelde politie-autoriteiten evenmin duidelijker.
Niemand van hen geloofde aan het spook, vooral nu een en ander gepaard ging met een soort slaapziekte van de betrokkenen. Maar het was een feit, dat de revolver van de rover, een oud model Colt 45 met geluiddemper, op de vloer had gelegen en de kerel zélf van ruim 900 voet hoogte te pletter gevallen was. Zijn weg door het raam was duidelijk getekend! Dwars door het glas en niet door de metalen sponning, die
wel gebogen doch heel gebleven was.
„Die is er door geschoven!” zei Dave Mac-Millan terwijl hij een peinzende haal aan zijn sigaret deed. De fat, zoals men detective Mac-Millan onder zijn collega’s noemde, zag er oudergewoonte weer keurig uit en droeg de traditionele witte bloem in zijn knoopsgat.
„Wie deed dat?” wilde Joe Benson weten. De hoofdinspecteur van Homicide Squad zat met zijn zware lichaam op Joe Morrison’s schrijfbureau en rookte een van de dure Havana’s, die hij brutaal uit een naast hem staand kistje had genomen. Ouwe Morrison scheen een liefhebber van een goede sigaar te zijn!
„De dochter van Joe Morrison,” zei Mac-Millan laconiek. „Ze gaf de bandiet een tik op z’n knar, sleepte het bewusteloze lichaam naar het raam en schoof het naar buiten, nadat ze de ruiten met een of ander zwaar voorwerp had stukgeslagen.”
„Jij bent zeker gek, hè?” gromde Benson nijdig. „Je komt hier pas binnenstappen en wil ons de theorie van een idioot opdringen. Hoe kan een mager ding als dat juffie een zware vent door een klein gat wurmen, terwijl papa zit toe te kijken?”
„Morrison was in slaap.”
„O ja, dat vergat ik!”
Benson grijnsde.
„We weten nu, dat de verslagene Danny Griffin heette en drie jaren geleden uit de Alcatraz gekomen is, waar hij wegens bankroof negen jaar opknapte. Hij is in het vak gebleven!”
„Gesneuveld!” verbeterde Mac-Millan.
„En jouw theorie over de dader is sof!” spotte de hoofdinspecteur.
„Jullie wijzen het spook af!” klaagde de fat, „dan houden we alléén het andere spook over, de dame in kwestie.”
„Ik zou die geintjes maar inslikken,” gromde Benson, „het arme kind heeft zichzelf niet gemaakt en omdat ze lelijk is en broodmager ... ”
„Was ze dolblij met een man!” vulde Mac-Millan aan. „Doch de verloofde ontpopte zich als een bandiet en trachtte de pipa van het lelijke eendje uit te kleden. Zo zit de story in elkaar, op de ramenschuiverij na. Ik wil niet in ernst beweren, dat zij de vent naar beneden gooide, doch hij was haar vrijer, of ik draag nooit een bloem meer!”